La la la la la la la la
Ik zeg A Ik zeg B
Ik zeg ja Ik zeg nee
Ik zeg hoog Ik zeg laag
Ik zeg gister Ik vandaag
Ik zeg wit Ik zeg zwart
Ik zeg zacht Ik zeg hard
Ik zeg wel Ik zeg niet
Ik zeg vreugde Ik verdriet
Ik zeg A Ik zeg B
Ik zeg ja Ik zeg nee
Ik zeg hoog Ik zeg laag
Ik zeg gister Ik vandaag
Ik zeg wit Ik zeg zwart
Ik zeg zacht Ik zeg hard
Ik zeg wel Ik zeg niet
Ik zeg vreugde Ik verdriet
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Wie heeft nou gelijk! Ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Wie heeft nou gelijk! Ik
La la la la la la la la
Ik zeg rijk Ik zeg arm
Ik zeg koud Ik zeg warm
Ik zeg plus Ik zeg min
Ik zeg vriendje Ik vriendin
Ik zeg jong Ik zeg oud
Ik zeg lief Ik zeg stout
Ik zeg leuk ! Ik zeg saai
Ik zeg stilte Ik lawaai
Ik zeg rijk Ik zeg arm
Ik zeg koud Ik zeg warm
Ik zeg plus Ik zeg min
Ik zeg vriendje Ik vriendin
Ik zeg jong Ik zeg oud
Ik zeg lief Ik zeg stout
Ik zeg leuk ! Ik zeg saai
Ik zeg stilte Ik lawaai
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Wie heeft nou gelijk! Ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Ik heb gelijk! Nee, ik
Welles, nietes, welles, nietes Wie heeft nou gelijk! Ik
Inleiding: Ik vertel de kinderen dat we een luister opdracht gaan doen. Dat houdt in dat ik hen een liedje ga laten horen en dat zij vragen over dit liedje gaan beantwoorden. Vervolgens laat ik het lied 1 keer horen.
Luister vragen:
1. Hoeveel tegenstellingen hoor je?
(Antwoord: 20.)
Noteer er 5:
(Antwoord: Koud-warm, plus-min, jong-oud, leuk-saai, vreugde-verdriet.)
2. Zet de volgende woorden in de juiste volgorde:
Lawaai, rijk, niet, zwart, plus, b, gister.
(Antwoord: b, gister, zwart, niet, rijk, plus, lawaai.)
3. In het lied zitten een aantal herhalingen. Wel stukjes worden steeds herhaald? Noteer deze en schrijf er ook bij hoe vaak ze herhaald worden:
(Antwoord: La la la la la la la la (2x), Welles nietes welles nietes (4x).)
4. Een tegenstelling bestaat vaak uit iets positiefs en iets negatiefs. Vul een aantal tegenstellingen hieronder, in het schema, in:
Positief
|
Negatief
|
Lief
|
Stout
|
Toepassing van de theorie:
Vraag 1: De kinderen zijn hier eigenlijk puur bezig met luisteren. Concentratie is dan erg belangrijk en dus is het belangrijk dat het stil is in de klas. Ook ik zelf ben stil, tenzij het noodzakelijk is om een aanwijzing te geven.
Vraag 2: Door te luisteren wat de juiste volgorde is, zijn de kinderen onbewust bezig met het vormen van de muziek. Welk stukje hoort waar (wat rijmt er). Maar ook zijn zij deels bezig met de betekenis. Tegenstellingen staan bij elkaar, dus rijk en plus zal niet naast elkaar staan.
Vraag 3: Bij vraag drie zijn de kinderen weer bezig met vorm. Ze horen de herhalingen, ze luisteren hoe vaak deze terug komt en dat noteren ze.
Bij vraag 4 gaat het weer meer om betekenis. Wat houden de woorden in. Is het een positief of een negatief iets. Bij een vraag als deze verwacht ik veel verschillende antwoorden. De een heeft misschien een heel fijn gevel bij koud weer, omdat hij of zij van sneeuw houdt. De ander vond misschien die ene warme vakantie in Spanje juist zo fijn. Bij het nabespreken zal ik verschillende antwoorden dan ook niet goed of fout rekenen en duidelijk maken dat iedereen van andere dingen houdt en dat dat mag.
Als afsluiter gaan we het lied nog een keer gezamenlijk zingen. Dan zijn de kinderen weer bezig met klank.
Misschien even de songtekst erbij zetten? Moest dat ook doen vorig jaar geloof ik
BeantwoordenVerwijderenBij vraag 1 vraag je om tegenstellingen te noteren die te horen zijn in het liedje, alleen wordt pas bij vraag 4 een "tegenstelling" uitgelegd.
BeantwoordenVerwijderen